Ronnie James Dio
10 juli 1942 – 16 mei 2010
Het is een understatement om Ronnie James Dio een laatbloeier te noemen. Hij bracht eind jaren vijftig al zijn eerste singles uit. Toen het hippietijdperk in 1969 met Woodstock een hoogtepunt bereikte, was hij inmiddels 27 jaar oud. Toch zou het nog tot het midden van de jaren zeventig duren voor de wereld kennis zou nemen van zijn machtige stemgeluid. Deze eindeloos lange aanloop stond een geweldige carrière niet in de weg. Integendeel, als zanger van Rainbow en Black Sabbath groeide de kleine man met het grote stemgeluid uit tot de beste zanger die de hardrock ooit zou kennen. Een stem die door zijn dood in de vroege zondagochtend van 16 mei (Amerikaanse tijd) voor altijd zal zwijgen. Een verlies. En ook dat is een understatement.
Ronald James Padavona, zoals hij in werkelijkheid heette, groeide op in een typisch Italiaans/Amerikaans milieu. Alsof hij die wortels nog verder wilde benadrukken, adopteerde hij in de vroege jaren zestig de achternaam Dio, geïnspireerd door de destijds beruchte maffiabaas Johnny Dio. Hij had toen in 1958 al een eerste single uitgebracht als Ronnie & The Red Caps. Er zouden er in de jaren daarna nog veel volgen, telkens met andere begeleiders. De onschuldige rock-‘n-rolldeuntjes bezorgden hem weinig meer dan wat lokale bekendheid.
Er kwam eindelijk schot in de zaak toen hij eind jaren zestig de rockband Elf oprichtte. Op de platen die hij daarmee uitbracht, was te horen dat hij hier zijn eigen stem eindelijk gevonden had. Hij toerde met Elf als voorprogramma van Deep Purple, wat hem enkele belangrijke contacten opleverde.
Het grote publiek leerde Ronnie James Dio in 1974 kennen als de zanger van het hippie-achtige “Love Is All”. Het liedje was afkomstig van ‘The Butterfly Ball’, een door Deep Purple-bassist Roger Glover geschreven conceptplaat. Het werd een grote hit, niet in de laatste plaats in Nederland. Er zat echter meer in het vat voor de Amerikaanse zanger. Een jaar later werd hij met zijn complete band ingelijfd door Deep Purple-gitarist Ritchie Blackmore, waarmee hij zich de eerste zanger van Rainbow mocht noemen.
Het markeerde het begin van zijn absolute topjaren. Vooral met ‘Rainbow Rising’ uit 1976 en ‘Long Live Rock And Roll’ uit 1978 leverde hij zijn visitekaartje af. Zijn krachtige, zuivere en theatrale zangstijl leverde in talloze recensies louter superlatieven op. En terecht. Op die platen tilde Ronnie James Dio het zingen in een hardrockband eigenhandig naar een hoger niveau. Zijn vocale prestaties dwongen extra ontzag af vanwege zijn zeer bescheiden postuur. Zelf verklaarde hij zijn bereik en power uit het spelen van de trompet in zijn jonge jaren en de invloed van de Italiaanse zangcultuur. In deze periode maakte zijn publiek tijdens concerten ook kennis met zijn handelsmerk: de duivelsgroet, een gebalde vuist met de wijsvinger en de pink uitgestoken. Ook al werd de zanger beschouwd als de uitvinder hiervan, het was in werkelijkheid een gebaar dat in Italiaanse kringen gemaakt werd om de duivel op een afstand te houden.
In die jaren werd ook duidelijk dat Ronnie James Dio niet iemand was die over zich heen liet lopen. Toen Ritchie Blackmore aangaf zich met gepolijster materiaal op de Amerikaanse markt te willen richten, pakte hij resoluut zijn biezen. Hij maakte in 1979 overigens alweer een zachte landing in Black Sabbath, de band die een jaar eerder Ozzy Osbourne aan de dijk had gezet.
In die nieuwe omgeving maakte hij twee albums waarop zijn immense talent als zanger waarschijnlijk het best tot zijn recht kwam: ‘Heaven And Hell’ uit 1980 en ‘Mob Rules’ dat een jaar later verscheen. Hij bezorgde het afgeschreven Black Sabbath een tweede jeugd, terwijl zijn eigen status nog meer groeide. De geschiedenis herhaalde zich echter. Botsende ego’s zorgden er voor dat Ronnie James Dio in 1982 besloot onder zijn eigen (achter)naam verder te gaan. Wel zou hij in 1992 nog in Black Sabbath terugkeren voor een album: ‘Dehumanizer’.
Op eigen kracht bracht hij vooral met ‘Holy Diver’ (1983) en ‘The Last In Line’ (1984) zeer overtuigende albums uit, waarop hij muzikaal het beste van zijn twee vorige bands combineerde. Zijn zang was als altijd superieur.
In de decennia die volgden bleven dergelijke grote successen weliswaar uit, maar hij bleef overtuigen op plaat en podium. Het was alsof de tijd geen vat op hem en zijn unieke stembanden had. In die jaren interviewde ik hem regelmatig. Hij was heel direct, een echte Amerikaan van de oostkust. De zanger was daarnaast altijd heel eerlijk, open en sympathiek.
De laatste keer dat ik hem sprak, was in 2007, op het Fields Of Rock-festival. Samen met Heaven And Hell blies hij de meeste acts van die dag volledig van de planken. Na een slopende show van anderhalf uur duurde het slechts een kwartiertje en de baas van dik in de zestig zat klaar voor mijn interview; een gesprek waarin hij als vanouds de vitaliteit en vriendelijkheid zelf was.
Eind vorig jaar kwam de tijding dat bij de zanger maagkanker geconstateerd was. Er volgden eerst wat hoopgevende geluiden. Er werd zelfs een zomertournee met Heaven And Hell opgezet. Begin mei werd de tournee toch weer geannuleerd. In het weekeinde van 15 en 16 mei gonsde het opeens van de geruchten op internet. Ronnie James Dio zou dood zijn. Zijn echtgenote en manager Wendy Dio meldde aanvankelijk dat de zanger nog leefde, maar dat de situatie wel serieus was. Niet veel later bleek de ziekte Ronnie James Dio toch fataal te zijn geworden.
De laatste keer dat hij in het openbaar verscheen, was op 8 april bij de uitreiking van de Revolver Golden Gods Awards in Los Angeles. In een van de interviews vatte hij zijn levensvisie nog eens bondig samen: ‘I’ve tried to be a good guy all my life’.
Robert Haagsma